Wijkdichter Zurenborg

Jongen

je kijkt niet achterom

je likt liever confituur van je duim

dat je achter de half opengeschoven gordijn staat

merk je zelfs niet op, je kijkt

liever naar de wind, waarop vogels liggen

en je houdt het vliegtuig vast

met je ogen tot je op je plaats zit

Geluid

je vertelt me verhalen over verre

straten waar zelfs mijn geluiden

niet komen, over hoe je stenen verhief

tot een thuis of hoe lang het al geleden

is dat je gewoon

even

stil stond

je zwaait je om en terwijl je verder bouwt

aan toekomst, zeg je me dat je nog

nooit zo’n goedaardige stemmen hoorde

Kraan vs Toren, Jeannine Dejonghe

synchroon

 

ik wandel door het park

papa houdt mijn hand stevig vast

ik voel het niet

 

ik ben alleen

met de bomen

die er toen ook waren

kleiner maar ook

 

ik wandel door het park

houd de hand van mijn zoon stevig vast

hij voelt het niet

ilha deserta

je neemt een derde strandzand en twee

derde blauwe lucht die je bovenop het zand plaatst

een vale wolk leg je willekeurig

in het zicht, een parasol prik je net naast

de helft en onder de rand waar het zand

de lucht raakt, vervolgens strooi je niet

bescheiden met voetstappen om

de helling te accentueren, de coolbox

vul je, de handdoek leg je en met het kader

er komen ook bloemen

er komen ook bloemen

aan te pas en een meisje

om ze in haar armen

te dragen, ieder van ons kijkt

een andere kant op

onze hoofden tegen beter

weten in dichtbij

tot ik begin te zingen

over hoe er niemand

in onze huizen woont

Ik duw m’n bril met m’n wijsvinger

je schept orde in je bord

aardappelen links, saus erover

blaast je vlees eetbaar kouder

steek mijn vork niet in mijn mond

je glimlacht, de rand van je mes

schraap je, ondersteunt je argument

ik knik en duw m’n bril met mijn wijsvinger

je prikt je vork

ik lik mijn mes

je nipt je glas

ik kauw mijn vlees

je hikt

ik leg mijn bestek neer

en bestel de rekening

herinnering

je nam oude gewoontes

met open handen aan

een geborgen gevoel, zei je

en vergeleek het met de temperatuur

van een juni dag in midden Toscane

natuurlijk vergat je er de maanden

durende bosbranden bij te vermelden

we kruisten, per slot van rekening, die plaatsen

op onze wegenkaart als enige aan

waar we herinneringen zouden vastleggen

de deur die je achter je dichtsloeg

zette de winter in Italië in

de afgelopen vrouw

de afgelopen vrouw houdt in elke hand

een bijna lege boodschappentas met bloemmotief

waarin ze zorgvuldig haar evenwicht bewaart

haar mond gevuld met zilver

mompelt geluiden in oude spelling

bij groen denkt ze niet

aan de ontsierde kerstboom

of het los gekeken behangpapier

maar aan de ribfluwelen tweezit

met versleten indruk

aangekomen aan de overzijde

draait ze zich weer om

Onvoltooid verleden toekomst

samen met de planten, die je vandaag water gaf

groeit het vertrouwen dat we lang genoeg

zullen leven om oude woorden met elkaar te delen

over beelden kunnen praten die voor ons

nooit zullen vergelen, ook al brokkelen

de randen er voorzichtig van af, de avonden

die we er in doorbrengen zullen de leren zetel

tegen dan versleten hebben, overal zullen resten

schemeren van blikken die we te rusten legden

in het hele huis

zal geworden zijn, zodat nieuwe bewoners

er zich enkel in hoeven te spiegelen

zoals wij ooit deden; je snuit je neus en vraagt me

hoe we het avondeten zullen bereiden

reis

je twijfelt je een weg

langs bosranden en weien

waar een valk op een paaltje

wacht, onkruid wiegt in de berm

je kijkt naar het achtergelaten gras

legt je lichaam neer

hoewel je niet van nachtwandelingen

houdt, verlaat je je slaap

en de wind keert

een heel klein heelal

vandaar dat ze snel moet praten

haar adem is als een touw

waar steeds meer stukjes worden afgeknipt

zo vertelt ze over het leven toen

er nog licht uit kaarsen kwam

en de eetkamer als een klein

heelal de wereld bevatte

hoe men koffie uit witloof

dronk, eten door bonnetjes

in stukken werd gesneden

en over bommen die ver

van nu vielen en gebroken

glazen deden trillen

ze valt stil, enkel haar klok

tikt op hartritme, ze opent

haar mond, bijt zuurstof uit de lucht

toont wat ze denkt, ze vouwt haar handen

in elkaar, legt ze in haar schoot

ze kijkt door me heen

en weer bloeit haar hart.


maten

we hebben geen vast ritueel, onze ontmoetingen

blijven bij hun eerste keer, om de beurt herhalen

we elkaars woorden, jij spreekt over essentie

vangt aan met ‘leuk weerzien’, glazen wijn

vertragen het einde, hoewel dat het er nooit

komt, zeg je, kijken we samen door het raam

naar de boom in de tuin, waar hij bladeren

neerlegt, intussen zien we stilte groeien

verplaatst de tijd ons afscheid

naar de volgende afspraak

het eilandgevoel nabij

draai het plein rond, op je fiets

loop achter ballen, uit de bomen

vallen ze langs de bladeren, kies de schommel

een vriend op de schuif af en houd zeker

je fietshelm op, zo hoef je niet te schakelen

gekleed in onschuld met bloemetjes motief

je bevindt je in de haven van het eiland

om je hoek waar je nu hoort

wat je later zal zien